De combinatie was vreemd. Een oude vrouw met een hazewindhond. De vrouw had duidelijk moeite met lopen terwijl de spitsige nerveuze hond zich zichtbaar moest inhouden om niet weg te spurten naar oneindige verten. Toch bleef het beest bij zijn voortsjokkende bazin.
Bij het bankje aangekomen vroeg de vrouw of ze naast me mocht zitten. Dat mocht. Indy lag inmiddels na een uitgebreide gooi-sessie uit te hijgen met het balletje tussen zijn voorpoten.
“Hij is zeker nog jong”, zei ze op Indy wijzend, maar zonder het antwoord af te wachten ging ze verder over haar eigen hond. “Hij is al zeventien. Hij rent niet meer zoveel hoor. Vroeger liet-ie elke hond het nakijken. Dat was zo mooi. Ik belde toentertijd het asiel op dat ik een jonge hond wilde. Ze zeiden dat ze net een nest binnen hadden gekregen. Deze was heel schuw. ‘Die moest ik maar niet nemen’, zeiden ze, ‘die is te eenkennig’. ‘Die wil ik juist wel’, zei ik, ‘Ik heb een man die net zo is, dus dat ben ik gewend.’ Ik ging naar hem toe en deed zó zijn halsband om. Hij liet het gelijk toe. Die mensen van het asiel stonden verbaasd te kijken.”
“Mijn man kon niet met dieren omgaan en de hond voelde dat”, vervolgde de vrouw haar verhaal. “Hij liep altijd met een boog om de tafel heen naar zijn mand om mijn man te ontwijken. Nu had mijn man al een keer zijn been uitgestoken om de hond een schop te geven en zo’n beest onthoudt dat. Een keer stond hij te trekken aan dat beest. ‘Ik wil dat hij ook aan mij went’, brieste hij. ‘Dat moet je dan vooral zo doen’, zei ik, ‘je kan dat niet afdwingen.’ Maar ja, hij luisterde alleen naar zijn moeder. Hij deed alles wat zij zei. Ik zei op een gegeven moment dat ik niet meer meeging als hij haar ging bezoeken. Toen zei hij dat dat goed uitkwam omdat zij mij ook liever niet zag. Hij heeft nooit de tijd gehad om zijn eigen zin te gaan doen. Eerst ging zijn moeder dood en vlak daarna hijzelf. De hond heeft nog een half jaar om zijn stoel heen gelopen, maar nu is dat gelukkig voorbij, gaat-ie rechtstreeks naar zijn mand.”
Voordat ik kon ingaan op het relaas van de vrouw ging vervolgde ze haar verhaal alweer.
“Ik ben net zoals mijn vader. Ik moest als kind al niets hebben van het geloof. Ik stelde altijd vragen. Maar mijn moeder was katholiek en daar moest hij rekening mee houden. Mijn vader was veel ouder, had al kinderen bij een andere vrouw. Ik en mijn broertje zaten in een weeshuis. Bij de nonnen. Ja jongens en meisjes helemaal apart natuurlijk. Ik kreeg altijd straf omdat ik teveel vragen stelde. Ik ging ook vaak naar het hek waarachter de jongens zaten om met mijn broertje te praten. Dat mocht niet. ‘Waarom mag ik niet met mijn broertje praten?’ zei ik dan. Die non was zo erg, maar ik liet me niet uit het veld slaan. Een keer ’s nachts had ik weer een vraag. Ik op zoek naar haar. Beneden klopte ik op de deur van haar kamer maar kreeg geen gehoor. Toen liep ik naar binnen. Het was donker. ‘Zuster, zuster’, riep ik. De dekens op het bed vormde een grote hobbel en opeens werden die weggeslagen. Bleek er een vent bij haar in bed te liggen…”
De vrouw gniffelde weer bij de herinnering en ook ik moest er ook hartelijk om lachen. Toch was me toch niet alles helemaal duidelijk. “Hoe kan het nu dat u een vader en moeder had en toch in een weeshuis belandde”, vroeg ik.
De vrouw gaf geen antwoord dus ik herhaalde de vraag. Aan het uitblijven van reactie zag ik het. De vrouw was stokdoof.
- Wie was Graaf Floris nou eigenlijk? - 4 april 2020
- Indy en de Hazewindhond - 19 december 2019
- Op Stap Met Indy – Dushi - 27 oktober 2019
Uitstel plaatsing fietsnietjes Volgend artikel:
Overwinteren doe je toch in de zon?