Geschiedenis Deel 1

Bouw- en bewoningsgeschiedenis Graaf Florisstraat

door: Frans Hooykaas

 Tot 1935 verschenen in Rotterdam ieder jaar, behalve een telefoonboek, drie verschillende soorten adresboeken: één op naam, op alfabetische volgorde, met vermelding van adres en dikwijls beroep; één op beroep, met vermelding van naam en adres (een soort gouden gids dus) en één per straat, op nummervolgorde, met vermelding van de naam en vaak het beroep van de bewoner(s). Met behulp van dit laatste boek kan de bouw- en bewoningsgeschiedenis tot 1935 op de voet worden gevolgd. Per jaar ontbreekt overigens vaak een huisnummer tussen andere die duidelijk bij één complex horen: dat betekent dat het betreffende pand dan wel klaar maar nog niet bewoond is. Ik zet een en ander voor u op een rijtje (met bij voorbaat excuses voor het feit dat juist architecten mij zijn opgevallen; ik kom zelf uit die hoek…).

De eerste huizen die werden bewoond zijn de nummers 92 en 94, in 1917. De bouw begon dus in dat jaar of iets ervoor, aan de kant van de even huisnummers dus.
In 1918 volgden de nummers 22 t/m 32 en 106 t/m 110. Ook wordt op nummer 58 de gymnastiekschool Graaf Florisstraat – Witte van Haemstedestraat al vermeld, wat inhoudt dat het scholencomplex op het binnenterrein toen al gereed gekomen was. De beroepen die worden genoemd: een turnmeester, een leraar MO, een fusthandelaar, een kantoorbediende, een koopman, een handelsagent, een bedrijfsleider, een boekhouder, een procuratiehouder, een leraar Franse taal en letterkunde, een dagbladschrijver en de architect Henk Sutterland, later o.a. bekend als de architect van de (nood-)schouwburg.

 In 1919 worden geen nieuwe woningen opgeleverd.

In 1920 komen de nummers 100 t/m 104 en 112 t/m 114 klaar. De eerste winkeliers worden nu vermeld: op 22a de kruidenier Winters & Co, en op 24b A. Rebers, in zuivelartikelen. Als beroepen komen erbij een ambtenaar, een inspecteur der scheepsbouw, een directeur land- en tuinbouwmaatschappij, een automobielexpert met chauffeursschool op 112b en een handel in werktuigen en gereedschappen op 114a.

In 1921 begint nu ook de bouw van de oneven kant. De nummers 7 t/m 19, 63 t/m 67 en 97 t/m 101 komen dan gereed, aan de even kant de nummers 34 t/m 40, 68 t/m 78 en 96 t/m 98. Er vestigt zich op nummer 97a de timmerman en bouwbedrijf Grinwis & Co, en op 99b Transport Industria, garage. Verder komen er weer veel ‘witte boorden beroepen’ bij, zoals kantoorbediende, koopman, accountant en dergelijke, wat ook in de jaren daarna het beeld van de straat zal blijven bepalen – tot op de dag van vandaag.

In 1922 volgen aan de oneven kant nummer 5, de nummers 35 t/m 39, 69 t/m 71 en 91 t/m 95; aan de even kant de nummers 42 t/m 50, 64 t/m 66, nummer 82 en de nummers 116 t/m 124.

In 1923 loopt de oneven kant van nr. 3 t/m 19, dan van 35 t/m 39, vervolgens van 63 t/m 101; de even kant begint met 10 t/m 16, dan 22 t/m 78 en ten slotte 92 t/m 124.

Aan de oneven kant volgen in 1924 de nummers 103 t/m 113; op het laatste nummer woont de architect W.Th.H. Ten Bosch (die later een groot deel van Blijdorp zou gaan bouwen) met zijn Instituut voor technisch onderwijs “Ten Bosch”. Aan de even kant is nu nr. 2 t/m 16 gereed, met op nr. 2 de kleermaker Kila en op nr. 16 de ‘vleeschhouwer en spekslager’ M. de Leeuw. Vanaf nr. 60 tot de hoek (nr. 78) is nu ook klaar en ook het hele stuk vanaf nr. 88 tot aan de Heemraadsingel. Op nr. 88a zit de slijterij en wijnhandel Van Veen.

1925 is een bijzonder jaar: daarin wordt voor het eerst de Huishoudschool op nr. 45 t/m 61 vermeld, het enige niet-woonhuis in de gevelwanden van de Graaf Florisstraat. Ook komen dat de nummers 41 en 43 gereed (op nr. 41 zou zich na de tweede wereldoorlog de ‘piskijker’ Bijsterveld vestigen die eerder op het Haringvliet zat maar daar werd ‘uitgebombardeerd’). Ook nr. 80 wordt voor het eerst genoemd; de even kant was in 1924 al klaar maar nu dus ook geheel bewoond.

In 1926 verschijnen de nummers 17 t/m 33, en ten slotte in 1927 de nummers 23 t/m 25, waarmee dan ook de oneven kant volledig in gebruik is. Wel wordt er daarna veel verhuisd, wat in de crisisjaren niet ongebruikelijk was. Ter illustratie een aantal gebruikers van vooral de winkelpanden in 1935. Aan de oneven kant, op 23a, zit B. Smouter, in aardappelen, groente en fruit; op nr. 43 zit de bekende aannemer v.h. H. & P. Voormolen, naast de door hen gebouwde huishoudschool (een H. Voormolen woont er ook); op nr. 95b A. van Dockum, comestibles en kruidenierswaren en op 99b H.J. Schellaars, importeur motorrijwielen en enkele pensionhouders. Aan de even kant, op nr. 2 de pensionhouder C. Berthel; op 16b nog steeds vleeschhouwer en nu ook commissionair M. de Leeuw, maar ook de kapper B. Vermaes; op nr. 22a de kruidenier H. de Vries; ernaast op 24a B. Smouter, in land- en tuinbouwproducten (die de winkel aan de overkant heeft); dan op 24b J. Dronkers, in manufacturen; op 26b de boekhandel & kantoorbenodigdheden W. van den Berg en op 28b B. van Loon, in boter en kaas. Op nr. 40 woont de architect A. van der Steur, in Rotterdam zeer bekend van o.a. het museum Boijmans van Beuningen, het Oogziekenhuis, het Erasmiaans Gymnasium en het vroegere Maritiem Museum. Naast hem op nr. 42 ook een architect, F.J.A.M. van Beers. Op nr. 74a en 74b zit een Instituut voor Radiotelegrafie o.l.v. L.F. Steehouwer. Op 82b een filiaal van de RMI (de Rotterdamse Melkinrichting) en op 88a de winkel in groenten, fruit en delicatessen van A.C. van Schaik.

Helaas is later besloten dit soort adresboeken niet meer uit te geven, wellicht om de privacy van de bewoners beter te waarborgen. Het is nu vrijwel onmogelijk om te achterhalen wie er op een bepaald adres gewoond hebben. Er is in 1939 nog één keer een stratenboek uitgegeven met bewonersnamen, maar daarin komen de beroepen niet meer voor. Soms kan via de telefoonboeken iemand die er voor 1935 woonde nog een tijdlang ‘gevolgd’ worden.

Voor mijn eigen huis (nr. 48) heb ik bij het Kadaster uitgezocht wie de eigenaren ervan zijn geweest. Dat leverde een interessant aspect op dat voor veel huizen in onze straat opgaat: de meeste panden zijn gebouwd als belegging door relatief kleine beleggers die ze vervolgens weer verhuurden. Dit geldt ook voor de grotere huizen waar op één huisnummer ook maar één woning is gevestigd: lang niet altijd woonde de eigenaar in zo’n huis.

Voor mijn huis geldt dat ook; het heeft 10 eigenaren gehad waarvan er slechts 4 ook gewoond hebben. De eerste eigenaar van de percelen nr. 46 t/m 52 was de architect(!) M. Zaayer, die waarschijnlijk ook de ontwerper van de huizen is. Hij verkocht het in juni 1920 als (beleggings-)project door aan de werktuigkundige J.G. Sluyter. Deze verkocht acht maanden later de vier huizen in aanbouw door aan de handelmaatschappij in onroerend goed L. Velleman. Velleman ruilde op 1 juli 1921 de vier panden voor andere met de koopman L.M. Renzen. Deze ging na het gereedkomen ook wonen op nr. 48, mijn huis dus. Blijkbaar was hij niet zo’n goede koopman want hij bleef in gebreke met het aflossen van zijn hypotheek waarna het huis in juni 1922 openbaar werd verkocht aan handelmaatschappij Pluygers. Renzen moest als bewoner het huis toen uit, waarna het werd verhuurd aan de weduwe R. van Zwanenberg. De handelmaatschappij Pluygers verkocht het pand begin 1923 aan een van hun directieleden, H.J. Pluygers, die het bleef verhuren. Na de weduwe Van Zwanenberg betrok in 1926 C.A. Schumacher het huis; als beroep is bij hem vermeld ‘directeur’. In me i 1928 verkoopt Pluygers het huis aan de fabrikant W.G. van Klaveren die er begin 1929 zelf gaat wonen. Hij woonde er in 1939 nog steeds; ik moet nog uitzoeken met behulp van de telefoonboeken tot wanneer. In ieder geval verkocht hij het huis pas eind 1968 aan J. Worst, die op nr. 50 woonde. Hij heeft daar een aparte opgang gemaakt en bewoonde tot ongeveer 1980 de 2e verdieping van zowel nr. 50 als nr. 48, waartoe hij in de bouwmuur een deur had gemaakt; intussen verhuurde hij de 1e en 2e verdieping van beiden panden. In 1980 verkocht Worst beide panden aan de Dr. J.H. Pameijerstichting, die er een gezinsvervangend tehuis in wilde vestigen. Dit kwam echter niet van de grond en de panden bleven langdurig leegstaan, waarna ze werden gekraakt. Pand nr. 50 werd vervolgens door de bewoners zelf aangekocht die er deels nog steeds in wonen; de bewoners van nr. 48 lukte dat niet; het pand werd toen september 1985 gekocht door de maatschappelijk werker F. Heijnen, die er ging wonen met de bedoeling het huis met een stel vrienden samen te gaan wonen. Dat ging niet door, waarna ikzelf, werkzaam als architect en docent aan de Academie van Beeldende Kunsten, het huis kocht in oktober 1986. Ik woon er inmiddels sinds april 1987 met veel genoegen.

Met een beetje geduld en wat vrije tijd is het voor iedereen mogelijk en niet moeilijk om zo’n geschiedenis te reconstrueren. Het lukt alleen niet om de bewoners na 1939 na te speuren. Natuurlijk is dat bij de gemeente wel bekend maar niet openbaar. Soms heb je geluk, bij mij is wel eens aangebeld door iemand die er vroeger gewoond heeft, alleen vergat ik toen door te vragen. En laatst zat ik beneden in de buurt van het raam en hoorde iemand op straat zeggen: ‘Hier zat vroeger een kantoor waar ik nog gewerkt heb. En zo te zien is er nog steeds een kantoor’. Wat die persoon heeft kunnen zien was alleen één van mijn boekenkasten…

Frans Hooykaas (nr. 48)

 

Comments are closed.