Levensverhaal Tilly Bosman – Deportatie naar de kampen

Deel 2: Deportatie naar de kampen

<< Deel 1- de eerste oorlogsjaren

Concentratiekamp Vught

Mijn moeder wilde onderduiken maar mijn vader was daarop tegen. Hij zag er niet echt Nederlands uit, maar ook niet typisch Joods. In zijn jeugd was hij nogal eens voor een Chinees aangezien. Sommigen van zijn klanten wilden hem en zijn gezin wel verbergen, maar hij weigerde. Hij was naïef. Erg intelligent, maar totaal niet wantrouwend.

In mei 1943 was het echter toch zo ver. Toen de bel ging in het midden van de nacht zei ik tegen mijn vader: “Zie je nou, daar zijn ze!”, maar hij weigerde het nog steeds te geloven. “Het moet een vergissing zijn”, antwoordde hij. (“IT MUST BE A MISTAKE” is de titel van Tilly Bosman’s levensverhaal in de engelse versie)

Het was geen vergissing.
Op een ongelofelijk brute manier werden we door Nederlandse politiemannen uit ons huis gehaald. Ze duwden mijn vader de trap af. Dezelfde nacht werden ook onze 2 grootmoeders, oom John, zijn vrouw Eva en hun 3 kleine kinderen opgepakt. We werden vastgezet in de Rotterdamse gevangenis, de mannen gescheiden van de vrouwen. Na 5 dagen werden we met de trein naar Vught getransporteerd. Vanaf het station Vught was het nog kilometers lopen naar het concentratiekamp. Er waren vele ouderen onder ons die slecht ter been waren. Er was zelfs iemand die een been verloren had tijdens het bombardement van Rotterdam.
In kamp Vught werden onze 2 grootmoeders direct op transport naar kamp Westerbork gezet. Vandaar zijn ze naar Sobibor vervoerd waar ze beiden op 23 mei 1943 zijn vermoord, zoals later zou blijken uit de Duitse boekhouding.

deportatie

De ontvangst in kamp Vught ging gepaard met een uitermate vernederende ceremonie. Eerst werden de mannen gescheiden van de vrouwen. Vervolgens werden we in een grote hal bijeengebracht, waar we door Duitse bewakers geïnstrueerd werden ons uit te kleden. Geheel naakt moesten we met zijn allen, jong, middelbaar, oud, zwanger, in een grote cirkel gaan staan. In het midden van de cirkel stonden ongeveer 20 Duitse bewakers die ons besproeiden met een ontsmettingsmiddel tegen vlooien. Ze besproeiden ook onze kleren, die we daarna weer aan konden trekken. Vervolgens werden we naar de barakken gestuurd.

Leven in het kamp

De omstandigheden in het kamp waren afschuwelijk. Er was nauwelijks eten. Onze dagelijkse rantsoen bestond uit soep gemaakt van bladeren en twijgen en een homp brood. We hadden constant honger. Desondanks zagen sommige mensen er gebruind en gezond uit. Het kamp lag midden tussen de bossen, het was lente en het was meestal zonnig weer.

We mochten brieven schrijven. Deze werden uiteraard gecensureerd, daarom schreven we zoveel mogelijk in codes en hints. Belangrijkste contactpersoon buiten het kamp was een (christelijke) schoolvriendin van me, Willy van Dijk. Zij kwam voor onze deportatie vaak bij ons langs. De avond voordat we opgepakt werden had ze nog een sonate van Brahms met mijn vader gespeeld. Willy fungeerde als doorgeefluik tussen ons en mijn broer Sam. Sam schreef haar en zij berichtte ons hoe het hem verging en het wel en wee van onze brieven aan haar werd aan Sam doorgegeven. Sam werd in onze brieven als Jan aangeduid.

Een paar jaar geleden heeft Willy me alle brieven gestuurd die ik haar geschreven had vanuit het kamp. Ze had ze allemaal bewaard.

We moesten allemaal werken. De meeste gevangenen werkten in de kleding- en bontindustrie van het kamp. Ongeveer 1200 gedetineerden werkten in de werkplaatsen van Philips. Dit bedrijf vroeg de Duitsers om betere leefomstandigheden voor deze werkers, zoals een warme maaltijd per dag en geen onzekerheid over uitzetting (naar Westerbork).

Ik moest in het ziekenhuis werken en andere ondersteunende werkzaamheden verrichten. Op een keer moest ik, waarschijnlijk als straf, zware stenen sjouwen van de ene plek naar de andere, waarna we ze weer moesten terug brengen naar de oorspronkelijke plek. Zo ging dat de hele dag door, heen en weer.

Zoals gezegd waren we gescheiden van de mannen, er was een mannen- en een vrouwenkamp. Op 1 dag van de week mochten we elkaar bezoeken. Soms konden we elkaar zien door de scheidingshekken.
Elke ochtend en avond moesten we ons melden op de Appellplatz. Opgesteld in rijen van 5 werden we dan meerdere keren geteld. Voor elke kleine onregelmatigheid, zoals het niet recht staan of verdenking van diefstal, werden we gestraft. Dan moesten we uren, soms zelfs dagen blijven staan ongeacht de regen of hitte.

Na een maand werd oom John, die toen 42 jaar oud was, samen met andere redelijk jonge gedetineerde mannen, overgeplaatst naar een dwangarbeiderskamp bij Moerdijk om daar graafwerkzaamheden te
verrichten. Hij zou pas terugkeren nadat zijn vrouw en kinderen op het kindertransport gezet waren en wij naar Westerbork getransporteerd. Hij was tot aan het einde van de oorlog niet op de hoogte van het lot van zijn gezin.

Het kindertransport

Op 5 juni 1943 werd door de Duitse leiding besloten dat alle kinderen tot 16 jaar weg moesten, zogenaamd naar een speciaal Kinderlager, maar dat geloofde niemand. Uiteindelijk zouden ze naar Westerbork gaan en vandaar ‘oostwaarts’ gezonden worden. Een van de ouders moest de kinderen begeleiden, maar als beide ouders belangrijk werk deden voor de Duitsers dan moesten de kinderen zonder begeleiding vertrekken. Er waren 4 en 5 jarigen die alleen werden weggezonden. Oom John en tante Eva hadden 3 kleine kinderen: Miriam was 10, Arnold-Dan was 9 en Yehoedith (Yuki) was 5. Tante Eva zou met ze meegaan.

De volgende dag, 6 juni, moesten alle gevangenen zich melden op de Appelplatz en toekijken hoe de kinderen alleen of begeleid door een ouder (meestal de moeder) voorbij marcheerden op het pad langs het terrein. We stonden daar in de stromende regen en waren doorweekt. De mannen waren er ook. We mochten geen afscheid nemen van degene die weggezonden werden. Ik herinner me nog goed hoe tante Eva en haar 3 kinderen langsliepen, alledrie in dezelfde soort rode overalls. Woorden schieten te kort, het was verschrikkelijk. Ik was bezorgd en bang tegelijkertijd. Ik zou hen nooit meer terugzien. Terwijl ik daar stond bonkte het in mijn hoofd: “Daar gaan ze, wanneer is het onze tijd?”

De onzekerheid van wat komen zou was het moeilijkst te verdragen. Die onzekerheid was er al geweest sinds de invasie van Holland, maar al die lange dagen in het kamp stonden helemaal in het teken van angst en spanning. Het is moeilijk om dat vandaag de dag aan mensen, die dit niet kennen, duidelijk te maken.

Het kindertransport ging via Westerbork direct naar Sobibor, waar ze allemaal vermoord werden. Ruim 1300 kinderen en ouders waren vanuit ons kamp vertrokken op 6 en 7 juni om op 11 juni 1943 te verdwijnen in de gaskamers. In een 4 pagina’s lange brief aan Willy van Dijk beschreef ik deze verschrikkelijke gebeurtenis (zie bijlage).

Toen mijn ouders en ik in juli 1943 in Westerbork aankwamen, gingen we niet eens op zoek naar onze grootmoeders, tante Eva en haar kinderen. We wisten dat zij allang oostwaarts waren gezonden. Hoewel we niet op de hoogte waren van wat dat ‘oostwaarts zenden’ precies inhield, wisten we dat het niet veel goeds kon betekenen.

Kamp Westerbork

kamp WesterborkWe werden van Vught naar Westerbork vervoerd in een goederentrein bestaande uit vee wagons. Anders dan het kamp Vught, dat in de bossen lag, was Westerbork gesitueerd midden tussen de korenvelden. Er waren geen bomen of tuinen in de omtrek. In het kamp waren barakken verharde paden en een breed perron langs de spoorlijn, die doodliep in het kamp en verder geen verbinding had met het Nederlandse spoornet. De treinen vanuit Westerbork gingen uitsluitend oostwaarts en terug. Mensen die naar kamp Westerbork moesten, arriveerden in het meest nabijgelegen reguliere treinstation en werden van daaruit overgebracht naar het kamp. De hoofdweg van het kamp lag ten oosten van de spoorlijn. Net als in Vught was het kamp omringd door hekken met prikkeldraad en twee wachttorens.

Bij aankomst ontmoetten we verschillende vrienden en bekenden, die direct vanuit hun huizen, gevangenis of ontdekte onderduikadres hier naar toe waren overgebracht en Vught kennelijk hadden overgeslagen. De mannen en vrouwen waren weer gescheiden in aparte barakken, maar de handhaving ervan was niet zo streng als in Vught, behalve gedurende de nacht, de avondklok en wanneer we collectief straf kregen. Ik zat met mijn moeder in de barak.

Elke dinsdag vertrokken er groepen mensen naar een onbekende bestemming ‘in het oosten’. Om het moreel op te krikken voor de achterblijvers werd er een cabaretshow georganiseerd op dinsdagavond, waarvoor wel betaald moest worden. De performers waren voornamelijk professionals van Joods-Duitse herkomst, die geëmigreerd waren naar Holland toen de vervolgingen op Joden in Duitsland een aanvang hadden genomen.

Ook hier circuleerden allerlei lijsten van mensen, die naar verluid ‘tijdelijk’ beschermd waren tegen het ‘oostwaarts gezonden worden’. De ‘Palestina- lijst’, waar wij ook op stonden, was samengesteld uit mensen aan wie een ‘visum’ voor Eretz Israël beloofd was en scheen hier geldig. We voelden ons min of meer veilig. We hielden onszelf voor de gek dat onze beurt nooit zou komen.

Het leven in Westerbork was behalve de verschrikkelijke dinsdagen redelijk draagbaar. We mochten onze eigen kleren aan, die we van thuis hadden meegenomen. Alleen de onderduikers, die door de Duitsers gepakt waren moesten gestreepte gevangeniskleren en klompen dragen.
Iedereen werkte. De variëteit aan beroepen was even groot als in de gewone samenleving. Er waren timmerlieden, metaalbewerkers, kleermakers, verzorgers en verplegers in het lokale ziekenhuis en weeshuis, landarbeiders, die werkten op de velden rondom het kamp, en ga zo maar door. Sommigen werkten voornamelijk voor de Duitsers, zoals de bontwerkers en de metaalwerkers.

Het eten was veel beter dan in Vught. Het werd klaar gemaakt in een centrale keuken en vervolgens naar de barakken gebracht. Daar werd het verdeeld door de barak-leider. We aten aan kleine tafeltjes, die tussen de bedden stonden.

Ik werkte buiten Westerbork, in Meppel, in een grote wasserij samen met ongeveer 15 andere jonge meisjes uit het kamp. Ik was toen 20 jaar. Ieder van ons (behalve een meisje dat per ongeluk in onze groep was geplaatst) had een ouder, familielid of man in het kamp om te voorkomen dat wij zouden ontsnappen. Er was ons gezegd dat als wij dit zouden proberen, onze familieleden zouden worden gestraft met ‘oostwaarts zenden’.

Hoewel we nog steeds niet precies wisten wat dit precies betekende, was het een angstig dreigement.

Oostwaarts

Om de zoveel tijd maakten de Duitsers bekend dat er een inbreuk was gedaan op bepaalde lijsten. De lijsten waren ‘geplatzt’ (geëxplodeerd), wat zoveel betekende dat hun veronderstelde bescherming niet langer geldig was.

In de nacht van 20 juli 1943 kwam een van de Joodse beambten van het kamp onze barak in om een lijst met namen op te lezen van mensen die zich de volgende ochtend moesten verzamelen op het perron. Van de 2209 namen stonden er 1500 op de Palestina-lijst. Mijn ouders zaten erbij. Ik stond niet op de lijst omdat ik een dubbele bescherming had, de Palestina-lijst en de lijst van personeel van de Meppelse wasserij.
We konden die nacht niet slapen. Toen de tijd daar was om afscheid te nemen van mijn ouders, zei mijn vader, dat hij er zeker van was dat ik de oorlog zou overleven. Hij had een sterk gevoel dat dat zo was. Ik heb geen idee waarom hij dat dacht. Ik weet ook niet meer wat ik toen voelde…diepe angst…totale onzekerheid.. op zo’n moment ben je beroofd van je gevoel.

Het vond allemaal heel vroeg in de ochtend plaats. Zoals op elke ‘transportdag’ was het de bewoners van het kamp niet toegestaan om hun barakken te verlaten totdat de trein weg was, maar omdat ik naar Meppel moest was ik op het perron toen de trein vertrok.
Daar gebeurde iets wat waarschijnlijk niemand weet maar op mij een onuitwisbare indruk heeft gemaakt. Op het moment dat de trein vertrok barstte er gezang los vanuit de wagons; de HaTikva werd gezongen.

[wc_box color=”info” text_align=”left”]

HaTikva betekent in het Hebreeuws ‘de hoop’. Het lied is nu het Israëlische volkslied, maar al in 1897 op hun congres geadopteerd als lied van de zionistische beweging. Hatikva gaat over de hoop dat het Joodse volk terugkeert naar het land van zijn voorvaderen. Ze leefden al in ballingschap sinds het jaar 70.

[/wc_box]

Toen ik dit hoorde wist ik dat dit een beslissend moment in mijn leven was, dat mogelijk mijn lot zelfs heeft gestuurd. Sinds dat moment kan ik niet zonder tranen naar de Hatikva luisteren op concerten of publieke gebeurtenissen.

Toen zij drie dagen later in Sobibor aankwamen werden mijn ouders direct vermoord.

De volgende dag was de Palestina-lijst weer geldig verklaard. De mensen met een Palestina visum, die na 20 juli in het kamp arriveerden, zoals mijn oom John, waren weer tijdelijk (“bis auf weiteres”) beschermd. Hij is samen met alle anderen van de lijst vervolgens naar Bergen-Belsen gezonden.

Vervolg: Ontsnapping uit het kamp

Comments are closed.