Populisme is zo gek nog niet

door • 8 maart 2017 • Opinie

Met de komst van de Leefbaar bewegingen en het fenomeen Pim Fortuyn heeft ook de term populisme zijn intrede gedaan bij de Nederlandse media om de binnenlandse politieke verhoudingen te duiden. Tot die tijd werd het begrip als politiek verschijnsel eigenlijk alleen gebruikt door historici om de agrarische anti-kapitalistische en vaak ook anti-communistische (volks)bewegingen in Latijns Amerika, zoals bijvoorbeeld die van Juan Péron (Argentinië) te kenschetsen.

herdefiniëring

Het begrip was een welkome aanvulling voor de pers en analisten van het politieke debat want zo konden ze de term extreem rechts, waarmee de Centrum Democraten van Hans Janmaat nog getypeerd werden vervangen voor een beter dekkend begrip. Het gaf immers de populariteit van deze nieuwe bewegingen weer. Bovendien staat extreem voor marginaal en daar was nu geen sprake meer van. Ook begon men onderscheid te maken tussen rechts-populisten en links-populisten en werd de SP van Jan Marijnissen door sommige analisten met terugwerkende kracht tot deze laatste groep gerekend om zo het begrip een objectievere uitstraling te geven.

containerbegrip

Het duurde wel enige tijd voordat de term alom was ingeburgerd, Fortuyn en later Wilders, Verdonk e.a. werden nog vaak als extreem rechts weggezet, maar allengs nam het gebruik van ‘populisme’ toe. De laatste jaren heeft het een hoge vlucht genomen. Na de Brexit, de verkiezing van Donald Trump en zeker in de aanloop naar onze 2e kamerverkiezingen worden we in de media overstelpt met de term populisme. Iedereen die iets te zeggen heeft over de politieke situatie, het verzet tegen de Europese eenwording, het integratiebeleid, enzovoort gebruikt de typering, maar het gevoel blijft hangen dat er steeds een andere invulling achter schuil gaat. Wat populisme precies is en wat precies bedoeld wordt blijft onduidelijk. Daarmee is het populisme verworden tot een containerbegrip, een holle, betekenisloze term die voor zeer uiteenlopende zaken wordt gebruikt.

negatieve connotatie

Over een ding zijn de huidige gebruikers van de term populisme het wel eens: populisme is slecht. In de loop van de tijd is de negatieve connotatie van het begrip steeds sterker geworden. De nuancering links- of rechts-populisme is verdwenen. Het is nu enkel populisme, het staat voor extreem rechts en men wil er niet mee geassocieerd worden. Sterker, het moet bestreden worden. Populisme lijkt in die zin een vervanger te zijn geworden van dat andere containerbegrip fascisme, dat jarenlang werd gebruikt als scheidslijn in het fout/goed-debat. De kwalificatie fascist werd vrijelijk naar believen toegepast op extreem-rechtse politici, diverse gezagsdragers, politie, dictators en Amerikaanse presidenten. Voor sommigen was enkel het feit dat iemand een rechts standpunt innam al genoeg reden om hem voor fascist uit te maken. Het is inmiddels zo uitgehold dat het nu eigenlijk niet meer kan, hoewel Trump er nog steeds aan moet geloven.

beweging

Nu is het populisme in tegenstelling tot het fascisme nooit een zelfverklaarde politieke beweging geweest met een eigen programma, ideaal en grondlegger. Het fascisme had Benito Mussolini als stichter en het socialisme en communisme Karl Marx. Het populisme daarentegen kent geen grondlegger. Er bestaan daarom ook geen partijen die zich populistisch noemen en ze kunnen zich ook niet baseren op een populistische theorie. Het was immers niet meer dan een sociologische en/of historische naamgeving aan een maatschappelijk en politiek fenomeen.

programma

Des te vreemder is het daarom dat de Duits-Amerikaanse politiek filosoof Jan-Werner Müller wel meent te weten wat het programma van de populisten is. In een interview (Volkskrant, 24 februari 2017) naar aanleiding van zijn essay What is Populism en zijn bezoek aan Nederland als gast van D66, beweert hij dat populisten een gevaar voor de democratie zijn omdat ze eenmaal aan de macht politieke tegenstanders zullen uitschakelen met het argument dat ze volksverraders zijn. Volgens Müller claimen populisten het volk voor 100% te vertegenwoordigen en zijn ze altijd antipluralistisch, wat een doodsteek voor de democratie zou zijn.
Dit inzicht moet koren op de molen van de in deze verkiezingstijd onder hoogspanning draaiende media zijn geweest, want een paar dagen na dit interview werd er op radio 1 zowaar een debat gehouden over wat populisme eigenlijk is. Daar hoorde ik een mevrouw van een belangrijk instituut en die als expert werd geïntroduceerd precies hetzelfde beweren. Ze had natuurlijk het laatste woord.
Eindelijk had het holle begrip nu inhoud gekregen en daarmee was de aanval op de populisten gerechtvaardigd.

analyse

In zijn boek De populistische revolutie (Prometheus, Amsterdam 2017) analyseert historicus en journalist Hans Wansink de populistische protestbewegingen gedurende de laatste 2 decennia. Dacht hij in 2004 nog dat deze bewegingen van voorbijgaande aard waren, nu komt hij tot de conclusie dat het blijvertjes zijn. Ook hij ziet het verschijnsel dat het populisme namens het volk spreekt, en als buitenstaander de gevestigde politieke orde (elite) bekritiseert en wil openbreken. Uiteraard doet hij geen uitspraken over een mogelijk antipluralistisch dictaat, maar probeert het fenomeen te verklaren. Hij nuanceert en onderkent weer een rechts (o.a. Wilders, Le Pen, Trump)- en links-populisme (o.a. Syriza, Podemos).
In zijn speurtocht naar de nationale identiteit van Nederland komt Wansink tot de conclusie, dat zo’n speurtocht niet onherroepelijk naar fascisme leidt. Vaderlands gevoel kan ook een positieve, vormende kracht zijn, een vehikel van volkssoevereiniteit, democratie en solidariteit met zwakkeren. De parlementaire democratie, met al haar verworvenheden gedijt het best binnen de natiestaat. Door de uitlevering van veel van haar bevoegdheden aan Europa verzwakt die democratie. Het geeft een verklaring aan de breed levende en groeiende kritiek op ‘Europa’.
De gemene deler van populistische bewegingen in Europa is hun verzet tegen de neoliberale wereldorde, een orde waarvan grote groepen in de samenleving, ook de middenklasse niet de vruchten konden plukken. Dat levert boosheid en frustratie op. De gevestigde partijen weerspiegelen volgens Wansink niet goed meer de kiezers, maar tegelijkertijd doen ze hun uiterste best om hun machtspositie te behouden. Ze hebben hun kansen om tot een directere democratie te komen, zoals een gekozen burgemeester, laten liggen. Het ooit vernieuwende D66 (Wansink typeert de partij van toen als populistisch) behoort nu tot een van de felste verdedigers van dit verouderde systeem. Wansink is somber over de toekomst van het huidige, verlammende coalitiestelsel. In een interview op de radio vorige maand hoorde ik hem schoorvoetend toegeven dat ook hij nu een directere democratie voorstaat en een systeem met referenda zoals bijvoorbeeld voorgesteld door het Forum voor Democratie als beste optie ziet voor de toekomst. Na analyse komt Wansink dus juist uit bij het populisme.

weeffout

De huidige malaise in de politiek waarvan Wansink zo somber wordt, wordt op treffende wijze historisch verklaard door emeritus hoogleraar intellectuele geschiedenis Frank Ankersmit in zijn artikel Doe niet alsof we een democratie zijn (NRC, zaterdag 28 januari 2017). Hij stelt dat bij het instellen van onze representatieve democratie aan het begin van de 19e eeuw er een historische weeffout is ontstaan, waardoor er in feite in ons stelsel niet sprake is van een representatieve democratie, maar van een electieve aristocratie. We denken dat in de representatieve democratie de volkswil bepalend is en de volksvertegenwoordiging ook echt doet wat het volk wil, de zogenaamde volkssoevereiniteit, maar dat is niet zo aldus Ankersmit. Rousseau wees er al op dat niet het volk maar de volksvertegenwoordiging de macht had wetten te maken. Dat deze volksvertegenwoordiging daarbij geen verantwoording hoeft af te leggen aan het volk staat verankert in ons grondwetsartikel 67 lid 3: “De leden stemmen zonder last.” Bij het uitbrengen van hun stem in de Staten-Generaal is hun eigen inzicht doorslaggevend en niet dat van degenen die hen gekozen hebben.
In de middeleeuwse representatie van de zogenaamde Derde Stand (de steden) in de Staten Generaal waren de vertegenwoordigers nog wel gebonden aan een mandaat van hun achterban en de koning moest rekening met hen houden om iets gedaan te krijgen. De absolute monarchen van de 17e en 18e eeuw hadden echter de soevereiniteit naar zich toe getrokken en daarmee het recht om te beslissen wat hen goed acht. Toen de representatieve democratie werd in gesteld na de Franse revolutie en het Napoleontische tijdperk werd het middeleeuwse model van representatie weer hersteld, maar deze volksvertegenwoordiging kreeg nu echter ook het soevereine gezag van de absolute vorst toevertrouwd. Hierdoor ontstond er een vreemde mengeling van tegenstrijdige taken. De eerste taak vereist dat hij moet luisteren naar en de wil moet uitvoeren van zijn achterban terwijl de tweede taak juist vereist dat hij zijn achterban in de kou laat staan als hij die wensen zelf onverstandig acht.

ideologieën

Dat dit toch zolang goed is gegaan komt door de opkomst van politieke ideologieën en maatschappelijke emancipatiebewegingen, zoals het liberalisme, christendemocratie en de sociaaldemocratie in de 19e eeuw. Deze bewegingen schiepen een band tussen kiezer en gekozene, ze streden immers beiden voor dezelfde zaak. Dat de gekozen volksvertegenwoordiger tevens wetgever was werd niet gezien als een probleem. Dit was juist een sterk wapen in het realiseren van hun ideaal.
Tegenwoordig zijn politieke idealen op sterven na dood en emancipatiebewegingen uit-geëmancipeerd.
En zo ontdekte de burger dat die zo goed naar ons luisterende volksvertegenwoordigers tegelijk de erfgenamen zijn van de absolute monarch, die soeverein over ons wel en wee beschikte en op eigen gezag wetten maakte. Die brave representatieve democratie blijkt nu ineens een heel wat minder brave electieve aristocratie te zijn – die zij altijd al was, maar zonder dat wij dat in de gaten hadden.’, stelt Ankersmit.
De volksvertegenwoordiging werd ontmaskert als iemand met twee gezichten. Eén is naar de kiezer gewend maar de andere naar allerlei anderen waar de kiezer niet veel mee op heeft, zoals bijvoorbeeld de EU.
Deze ongewenste situatie verklaart het succes van het populisme.

verandering

Het populisme, vervolgt Ankersmit in zijn artikel, stelt in ieder geval belangrijke vragen aan de orde. Zoals: wat is nationale identiteit, is er nog ruimte voor een ’nationaal thuis’ in een globaliserende wereldorde? Welke bescherming kan en moet de natiestaat bieden tegen ongewenste sociale, culturele en economische invloeden van buiten? Waar liggen de grenzen van gelijke behandeling en van vrijheid van meningsuiting?
Hoewel de woede en teleurstelling van de populisten over hun ontdekking in een gekozen aristocratie te leven soms zorgelijk is vind Ankersmit niet dat we het populisme moeten bestrijden. Het inzicht is immers juist en het is beter dat burgers de realiteit onder ogen zien dan dat ze blijven geloven in een illusie.

(Frank Ankersmit is lijstduwer voor Forum voor Democratie)

Jeroen van der Beek
Laatste berichten van Jeroen van der Beek (alles zien)

Gerelateerde artikelen

Comments are closed.