ROTTERDAM WOONT – Frans Hooykaas

door • 22 maart 2017 • Bewoners

“Het wonder der totale ruimte waarin alles is en wordt, was voor Bakema het uitgangspunt van de architectuur. Dat is haast religieus.”

Aan het woord is Frans Hooykaas over zijn voormalige werkgever en leermeester, die met het architectenbureau Van den Broek en Bakema (voorheen Brinkman en Van den Broek) mede gezichtsbepalend is geweest voor de wederopbouw van Rotterdam. Al tijdens de oorlog was besloten om het krappe vooroorlogse stratenplan met vele slechte woningen niet meer te herbouwen. In het basisplan dat in 1946 werd gepresenteerd wilde men het stadshart vooral bestemmen voor centrumfuncties met grote stedelijke boulevards die in de eerste plaats niet bestemd waren voor woningbouw. Wel werden er woningen gepland boven winkels. In het ontwerp voor de Lijnbaan van Van den Broek en Bakema is de scheiding van functies en verkeerssoorten tot het maximale doorgevoerd. “Het was de eerste autovrije winkelpromenade ter wereld. Daar was aanvankelijk veel weerstand tegen, maar de Rotterdamse gemeente was zo vooruitstrevend dat ze het toch hebben doorgedrukt. en het was een groot succes. Het kreeg veel internationale navolging”, verteld Frans met onverholen trots. “De moderne galerijflats achter de winkels staan rondom groene hoven. Zo werd een rustige woonomgeving gecreëerd midden in de stad en weet je dat elk van die hoven net zo groot is als de markt in het centrum van Delft?”

het boek

De aanleiding voor het gesprek met straatgenoot Frans Hooykaas, inmiddels gepensioneerd maar werkzaam geweest als tekenaar/ architect en docent aan o.a. de Willem de Kooning academie, is het uitkomen van het boek ROTTERDAM WOONT – atlas van de Rotterdamse woningbouw 1840 – 2015. Samen met de architect Andries van Wijngaarden, publicist Paul Groenendijk en professor ing. Arnold Reijndorp zat hij in de redactie van het omvangrijke naslagwerk.
Het boek is de eerste overkoepelende geschiedenis van de Rotterdamse woningbouw. “Dat werd hoog tijd, want in Amsterdam verschijnt er om de 10 jaar wel zo’n boek. Maar ja, ze zijn hier gewend altijd vooruit te kijken en niet zo met de geschiedenis bezig te zijn.”, vertrouwd Frans mij toe. “Dat is jammer want juist in deze stad hebben zich belangrijke ontwikkelingen en vernieuwingen in de woningbouw voorgedaan.”

periodes

Aan de hand van 163 kenmerkende bouwprojecten wordt in het boek de geschiedenis van de Rotterdamse woningbouw verteld. Elk project is voorzien van een bouwgeschiedenis, een stedenbouwkundige context en een beschrijving van de indeling, oppervlakte en voorzieningen. Daarnaast zijn er dwarsdoorsnede tekeningen, plattegronden en foto’s van binnen en buitenkant. De projecten zijn onderverdeeld in 7 periodes (0 t/m 6), die elk weer een pakkende titel hebben gekregen en een aparte historische beschrijving.
“Die indeling had misschien ook wel anders gekund”, verteld Frans,”maar sommige momenten van cesuur spraken voor zich. Zo is er van voor 1840 bijna niets bewaard gebleven, daarna begon Rotterdam onstuimig te groeien. De woningwet van 1901 was een volgende scheidslijn. Hiermee kwam de sociale woningbouw op gang. En dan natuurlijk het bombardement van 1940, waardoor er begonnen kon worden aan het bouwen van een nieuw centrum.”
De scheiding rond 1974 (begin periode 4) heeft te maken met de aandachtsverschuiving (daartoe aangezet door acties van buurtbewoners) van nieuwe wijken naar stadsvernieuwing gericht op het verbetering van 19e- en vroeg 20e-eeuwse wijken. Slecht onderhouden huizen van particuliere huisbazen werden door de gemeente in grote getale aangekocht en zorgde voor een ongekende groei van het woningbestand van de corporaties. Bouwen voor de buurt stond centraal en voor het eerst werden er sociale woningen gebouwd voor de mensen met de laagste inkomens. Het was tevens de tijd dat de bevolkingssamenstelling samenstelling van de oude wijken sterk veranderde door migratie.
In de jaren 90 (periode 5) trekt de overheid zich steeds meer terug. Volkshuisvesting en stadsvernieuwing wordt vervangen door stedelijke ontwikkeling. Er komt meer aandacht voor architectonische expressie, er verschijnen meer en meer sleutelprojecten, hoogbouw, maar ook vinex-wijken en herstel van na-oorlogse wijken.
In de laatste periode (na 2010) is er vooral sprake van verdichting, zelforganisatie en vergroening. De binnenstad krijgt zoveel mogelijk ook weer een woonfunctie. Er worden woningen toegevoegd zoals op de daken van het Timmerhuis (162), de Cool (63) en de Markthal (152), door het realiseren van woontorens zoals aan de Boompjes (86) en in oude havengebieden, Kop van Zuid, Lloydpier, Wilhelminapier (145). Er wordt minder gebouwd met het standaard gezin als uitgangspunt en meer voor alleenstaanden en studenten. Kapitaal- en materiaalvernietiging wordt voorkomen door het ombouwen van kantoren tot appartementen. Ook komt er aandacht voor vergroening, zoals tuinen op de daken, sedumdaken, gevelisolatie, zonne- en windenergie.

plattegronden

Frans is vanaf het begin betrokken geweest bij het project. Het was een hele klus, het heeft dan ook 10 jaar in beslag genomen. Uitgangspunt was het boek dat Andries van Wijngaarden had gemaakt over Capelle aan den IJssel Samen met een historische vereniging aldaar zijn er interviews geweest met bewoners en typologisch zijn de verschillende woonvormen en bouwstijlen met elkaar vergeleken. Alle plattegronden van de woningen zijn opnieuw op schaal getekend en dat is bij dit veel grotere project over de woningbouw in Rotterdam ook gebeurd. Bij sommige renovatieprojecten kunnen de oude plattegronden vergeleken worden met de nieuwe. Zoals bijvoorbeeld bij het Justus van Elfenblok (21) uit 1922 in de wijk Spangen, een van de eerste opdrachten van de Gemeentelijke Woningdienst voor sociale woningbouw. Het complex is twee keer gerenoveerd in 1982 en in 2010, waarbij naast bouwtechnische verbeteringen ook het woonoppervlak aanzienlijk vergroot is. Van 55m2 naar 115m2.
“Een van onze eerste thema’s van het boek was om zichtbaar te maken dat de sociale woning in de loop der tijd ongeveer vertienvoudigd is in m2 per bewoner”, zegt Frans. “De dubbele pagina waarop de ontwikkeling van de Rotterdamse woning aan de hand van plattegronden te zien is, is daar een illustratie van. Terwijl vooral de woningen in de sociale sector er in ruimte enorm op vooruit zijn gegaan, zijn die van middenstandswoning nagenoeg gelijk gebleven en van de woningen in de luxe sector zelfs iets afgenomen, omdat men nu geen inwonend personeel meer heeft. De ongelijkheid is dus enorm afgenomen.”
“ Doordat de plattegronden allemaal op dezelfde schaal getekend zijn kun je dit zo goed zien. Het weergeven van woningplattegronden waren een belangrijke tweede goede reden om dit boek te maken. Dat zie je tegenwoordig nergens meer. Architectuurgidsen hebben nooit meer een plattegrond, alleen maar een plaatje van hoe het er uit ziet. Alle 163 behandelde projecten in het boek zijn voorzien van plattegronden. Het wordt daardoor heel inzichtelijk. Plattegrond, samen met foto’s van binnen en buiten en dwarsdoorsnee-tekeningen maken een project begrijpbaar. En dan natuurlijk alles op dezelfde schaal, zodat ze ook met elkaar te vergelijken zijn”

sociale nood

Rotterdam kende in de tweede helft van de 19e eeuw een enorme bevolkingsgroei. Mede door de malaise in de landbouw trokken veel werkloze mensen vanuit vooral Brabant en Zeeland naar de stad om hier werk te zoeken. Ze gingen wonen in een-kamer woningen, zolderverdiepingen, kelders of in zelfgemaakte houten hutten in de polder buiten de stad.
“De bevolking groeide en groeide maar met de stad zelf was geen mens mee bezig. Het initiatief om wat aan de verkrotting en onhygiënische toestanden te doen komt vrij laat op gang. Pas nadat de Nieuwe Waterweg was aangelegd en de haven echt begon te groeien,” stelt Frans.
“Met de economie ging het toen heel snel maar met de woningbouw niet. Er moesten stadsuitbreidingsplannen gemaakt worden, grond worden aangekocht enzovoort. Voordat dat dat allemaal gerealiseerd was ging er veel tijd voorbij en de bevolking groeide alsmaar harder en de verkrotting dus ook, dat was verschrikkelijk.”

alkoof

Bij de aanleg van nieuwe stadswijken richtte de gemeente zich enkel op de aanleg van straten en riolen. De huizen werden overgelaten aan aannemers, speculanten en huisjesmelkers. De gemeente probeerde hoogstens te sturen in de kwaliteit van de woningen. Omdat een diep pand bouwen relatief goedkoop was ontstonden er in die tijd veel woningen, met een voor-tussen- en achterkamer, waarbij de tussenkamer geen ramen naar buiten had, de zogenaamde alkoofwoning. In het boek is er een apart essay geweid aan dit woningtype.
“Toen Andries en ik net met het boek bezig waren ontdekten we dat er helemaal geen boek over de geschiedenis van de sociale woningbouw in Rotterdam bestond. Dat is ondanks het lage historisch besef toch vreemd. Wij riepen tegen elkaar Rotterdam schaamt zich misschien wel, want in Amsterdam is er na de woningwet van 1901 geen alkoofwoning meer gebouwd, terwijl dat hier tot in de jaren dertig is gebeurd. Dat was ook echt Rotterdams; het was goedkoper en het ging sneller zo’n diep smal type; makkelijk bouwen, dus huppetee doe maar, ondanks dat het eigenlijk verboden was.”, vertelt Frans. Samen constateren we dat ook in onze straat (1918-1924) nog alkoof-appartementen gebouwd zijn.

sociale woningbouw

De havenbaronnen waren de eersten die projecten initieerden om betere woningen te krijgen voor de arbeiders. “De gemeente had geen taak in de woningbouw”, stelt Frans. “Zelfs na de woningwet van 1901 waren het particulieren of beleggers, die het initiatief namen, die dan wel de regels van de wet in acht moesten nemen. Vaak zijn er uit die initiatieven stichtingen en woningbouwverenigingen ontstaan. De gemeente begon zich er pas mee te bemoeien tijdens de noodsituatie na de eerste wereldoorlog toen er een enorme krapte op de woningmarkt was ontstaan omdat de bouw jaren stil had gelegen. Ze gingen toen een Gemeentelijke Woningdienst oprichten om te zorgen dat de woningbouw beter werd aangepakt.”
“De gemeentelijke inmenging zakte weer wat terug in de jaren dertig maar na de 2e wereldoorlog toen de stad verwoest was kwam zij weer volop terug. De inmenging gaat door tot in de jaren zeventig, daarna zakt het weer in. Zeker sinds de liberalisering in de jaren 90 trekt de gemeente in hoog tempo haar handen van de woningbouw af.”

innovatief

Al voor de oorlog was Rotterdam bezig met een innovatieve bouwcultuur en alternatieve woonvormen. Frans wijst op het project Reserveboezem III uit 1920, waar 2 flatwoningen door een tussendeur met elkaar verbonden konden worden. “Men kon er 2 tegelijk huren. Één voor opa en oma en één voor het gezin. Opa en oma konden dan op de kinderen passen, als vader en moeder werkten.”
“De eerste galerijflat stond ook in Rotterdam en dateerde al van 1880. Ik heb het gebouw goed gekend, maar het is helaas in het kader van stadsvernieuwing gesloopt. Nu denkt iedereen dat de Bergpolderflat (31) uit 1934 de eerste galerijflat is. Die is inderdaad voor die tijd qua constructie (een stalen skelet) zeer revolutionair. Vernieuwingen werden in Rotterdam met een zeer open geest benaderd. Als iets interessant werd gevonden gingen ze dat doen. Niet dat dat altijd doordacht was, maar er was een sterk gevoel van meegaan met de moderniteit.”
“Er is hier heel veel interessants gebeurd”, vervolgt Frans, “Zo zijn bijvoorbeeld flexibele schuifwanden waardoor kamers naar believen anders ingedeeld konden worden hier ontwikkeld. Er is dus genoeg om trots op te zijn. Niet dat wij dit boek daarom gemaakt hebben maar het speelde wel mee.”

nieuwe bouwsystemen

Al na de eerste wereld oorlog wordt er door schaarste aan materialen nieuwe bouwsystemen ontwikkeld, zoals die met prefab-betonblokken van de firma Stulemeijer (22) en het systeem van de Rotterdamse architect F.H. Welschen (45) dat dateert uit 1919; een combinatie van giet en stapelbouw.. Na de tweede wereldoorlog toen er weer schaarste was werden die systemen van de jaren twintig weer opgepakt. Het systeem Welschen werd doorontwikkeld tot het zeer veel toegepaste Muwi-systeem, een half industriële stapelbouw. De prefab betonblokken werden verbeterd en leidde tot een systeembouw met platen schokbeton, zoals toegepast in Oost-Sidelinge (40) in Overschie (de grijze flats naast de A-13). “Ook dit project is heel interessant”, vertelt Frans, “De platen zijn misschien somber van kleur maar heel mooi afgewerkt en decoratief. Schokbeton is een Zwijndrechtse uitvinding. Het is een bepaalde manier van verdichten van beton om er weerbestendige elementen mee te maken. Dat deden ze door het beton te schudden op een soort schoktafels. Het werd voor het eerst ter wereld in Rotterdam als bouwmateriaal toegepast.”

Als ik na ruim 2 1/2 uur afscheid neem, kijkt Frans enigszins teleurgesteld. “We zijn nog nauwelijks aan ons onderwerp toegekomen”, zegt hij en gelijk heeft hij. De naoorlogse stadsvernieuwing, de renovatie van de jaren zeventig en tachtig de vernieuwing in de jaren negentig en de hoogbouw zijn in ons gesprek nauwelijks aan de orde geweest. Tien jaar bemoeienis met zo’n gigantische project valt in een halve middag natuurlijk niet eventjes te behandelen. Gelukkig is het allemaal na te lezen.
Voor geïnteresseerden in architectuur, sociale geschiedenis en Rotterdam is het boek een enorme aanwinst. Belangrijk is te vermelden dat er al een geruime tijd een website bestaat www.rotterdamwoont.nl dat een belangrijke aanvulling op het boek vormt en ook voor educatieve doeleinden erg geschikt is.

De nummers tussen haakjes in de tekst verwijzen naar de projectnummers in het boek.

Rotterdam Woont, Atlas van de Rotterdamse woningbouw 1840-2015, onder
redactie van: Andries van Wijngaarden, Frans Hooykaas, Paul Groenendijk en Arnold Reijndorp, uitgeverij: Thoth, ISBN: 978 90 6868 651 7
49,90 euro

Het gesprek met Frans Hooykaas vond plaats op woensdag 1 maart 2017

Jeroen van der Beek
Laatste berichten van Jeroen van der Beek (alles zien)

Gerelateerde artikelen

Comments are closed.