Vanouds: Anneke Tels

door • 17 april 2016 • Bewoners, Geschiedenis

Mijne heren, Ik zou het fijn vinden als u onderstaande rectificatie zou willen plaatsen. Het is vervelend over je gezin dingen te lezen die niet helemaal kloppen”, schreef mevrouw A. van den Bergh-Tels op 10 januari jl. aan de redactie van deze krant.

Mevrouw A. (Anneke) van den Bergh-Tels bleek de jongere zus van Tinus Tels te zijn, de jeugdvriend van Arthur Trijbits (lees hier De herinneringen van Arthur Trijbits. red.) en tijdens de Tweede Wereldoorlog op Graaf Florisstraat 89 gewoond te hebben.

Ze had zich vooral geërgerd aan een paar foute herinneringen van de heer Willemsen (lees hier Het artikel van Herman Willemsen, red.), waarbij wordt gerefereerd aan de familie Tels als een Joods kleermakersgezin en de huishoudster als de moeder.
We weten inmiddels inmiddels dat vader Harry Hijman Tels advocaat was, evenals zijn vader en grootvader, en dat hij getrouwd was met Lucie Elias. De redactie heeft daarom de betreffende alinea uit het verhaal van Willemsen verwijderd.

In haar rustig gelegen mooie appartement in Den Haag is de inmiddels 86 jarige Anneke van den Bergh-Tels met alle liefde bereid me haar herinneringen aan de Graaf Florisstraat en de periode van de Tweede wereldoorlog te vertellen. Zorgvuldig kiest de kwieke kleine keurige dame haar woorden.
Ik was 10 toen de oorlog begon, dus heel veel weet ik niet meer van die tijd. Mijn broer Tinus en Arthur waren 3 jaar ouder. Dat scheelt een stuk op die leeftijd.
Mijn vader herinner ik me als een lieve aardige man, maar wel een beetje teruggetrokken. Hij legde niet makkelijk contacten. Daar had hij mijn moeder, Lucie Elias, voor. Haar vader, mijn opa, was huisarts, schoolarts en medeoprichter van het groene kruis. Als hij ons kwam ophalen van school kende alle kinderen hem daar. Gelukkig is hij overleden in 1940 en heeft hij de narigheid die daarna kwam niet meer meegemaakt.

Persoonlijke gevangene van Heydrich

Mijn vader Harry Tels is opgepakt in oktober 1940. Niemand van ons wist echter waarvoor, ook mijn vader niet.

Het verhaal van de arrestatie van Harry Hijman Tels verspreidde zich snel onder de Joodse advocaten. Het werd vreemd gevonden, omdat in het eerste oorlogsjaar Joden nog niet zomaar opgepakt werden. De razzia’s moesten toen nog beginnen. Het staat ook uitgebreid beschreven in het boek Smalle Marges, de Nederlandse advocatuur in de Tweede Wereldoorlog van rechtshistoricus Joggli Meihuizen (uitgeverij Boom, 2010). De auteur heeft Anneke Tels geïnterviewd voor het boek.

Hij is tijdens dat scherminterland tussen Nederland en Duitsland vlak voor de oorlog inderdaad blijven zitten tijdens het spelen van het Horst-Wessel-Lied,en daar had hij groot gelijk in, maar hij is daar niet bedreigd door een Duitse officier zoals Arthur zegt.

Mijn vader zat vast in de gevangenis van het politiebureau aan het Haagseveer. Wij bezochten hem daar regelmatig. Op een gegeven moment is mijn moeder naar de SS gegaan met de vraag waarom hij vast zat. Zij wisten het ook niet maar zouden het uitzoeken. Een poosje later moest mijn moeder op het bureau komen en daar werd haar medegedeeld dat haar man de persoonlijke gevangene van Reinhard Heydrich, de latere beul van Praag was. Toen mijn moeder dat aan mijn vader vertelde ging er bij hem een belletje rinkelen. De naam Heydrich kende hij natuurlijk van het schermen en hij wist dat die man op het interland aanwezig was geweest. Heydrich heeft daar dus al navraag gedaan wie mijn vader was en op wraak gezinspeeld.

Reinhard Heydrich (1904) maakte kort voor het uitbreken van de oorlog aan de zijde van Reichsführer-SS, Heinrich Himmler, snel carrière. Hij kreeg de leiding over de Sicherheitsdienst (SD) de geheime dienst van de partij en de Gestapo en na de uitschakeling van de kopstukken van de SA (Nacht van de Lange Messen) werden alle geheime diensten samengevoegd in het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) waar hij leider van werd. Na het uitbreken van de oorlog was zijn geheime dienst in heel Europa actief. Hij hield niet alleen van tegenstanders maar ook van de hoogste partijbonzen uit eigen gelederen een dossier bij. Op initiatief van Heydrich kwam in januari 1942 Duitse hoge ambtenaren in de Wannseeconferentie bij elkaar, waar werd besloten tot systematische uitroeiing van alle Joden in Europa en toepassing van het gifgas Zyklon-B hierbij.
In datzelfde jaar werd hij ook plaatsvervangend Reichsprotektor van Bohemen en Moravië. Zijn optreden tegen het Tsjechische verzet was meedogenloos, massa-executies waren aan de orde van de dag. Vandaar de term ‘De Beul van Praag’. Op 27 mei 1942, de dag waarop hij naar Berlijn zou vliegen om met Hitler zijn plannen voor de uitroeiing van het “Slavische ras” te bespreken werd hij door het Tsjechische verzet neergeschoten. Hij overleed op 4 juni aan zijn verwondingen. Represailles en een massamoord tegen de Tsjechische bevolking volgden. Lees ook de op waarheid beruste roman HhhH (Himmlers hersens heten Heydrich) van Laurent Binet (2010).
Heydrich was een verwoed schermer en altijd aanwezig op belangrijke toernooien.

Na verloop van tijd is mijn vader afgevoerd naar Duitsland. Hij heeft daar in verschillende kampen gezeten. Er was nog briefcontact, maar dat waren van die voorgedrukte brieven dat alles goed ging. Soms kon hij er nog een zinnetje tussenin schrijven. Uiteindelijk is hij in Mauthausen terecht gekomen waar hij nog maar drie dagen geleefd heeft. We hebben wel een officiële overlijdensverklaring gekregen. Dat was in juli 1942. Later deden ze dat niet meer bij al die Joden, die vermoord werden.

Barneveld

Moeder zei altijd: “Onderduiken kan ik niet.” Ze was iemand die praten moest. Omdat in de loop van 1942 Joden her en der weggehaald werden hebben mijn moeder en broer van de Joodse Raad een stempel gekregen, die aangaf dat zij zogenaamd voor de Raad werkten. Toen de Nederlandse politie kwam om ons mee te nemen heeft die stempel ons inderdaad gered. Mijn grootmoeder die bij ons inwoonde en niet zo’n stempel had hebben ze toen wel meegenomen. We hadden nooit gedacht dat ze zo’n oude vrouw zouden meenemen. We wisten helemaal niet dat Joden omgebracht werden, we dachten dat ze naar een werkkamp gingen. Uiteindelijk heeft een niet-Joodse Duitse oom, die getrouwd was met een stiefzus van mijn moeder, in 1933 al vanuit Duitsland naar Zwitserland was uitgeweken en later naar Nederland was gekomen, ons gered. Hij voelde zich doodellendig dat Duitsers dit allemaal deden. Hij heeft contact opgenomen met Frederiks en er voor gezorgd dat wij op de zogenaamde Barneveld-lijst terecht zijn gekomen. De Joden op die lijst waren voorlopig vrijgesteld van transport. Dit was eind 1942. Begin 1943 zijn we toen geïnterneerd in kasteel De Schaffelaar in Barneveld.

K. J. Frederiks, Secretaris Generaal van Binnenlandse Zaken voor en tijdens de oorlog stelde een lijst op met namen van Joodse mensen, die van een dusdanige betekenis waren voor Nederland of Duitsland, dat zij door de overheid beschermd dienden te worden. Door een slimme onderhandelingspolitiek kreeg hij toestemming van de Duitsers voor zijn plan en kon hij de lijst uitbreiden. Samen met Joden van de lijst-Van Dam (de Secretaris Generaal van het ministerie van Opvoeding, Wetenschap en Cultuur, die ook een lijst was begonnen) werden deze Joden ook wel de Barneveld-groep (of Barnevelders) genoemd, omdat ze voornamelijk geïnterneerd werden in Huize De Schaffelaar te Barneveld. Ongeveer 670 Joden hebben hier gezeten.

Theresienstadt

Ook de Joden die in Barneveld zaten werden weggevoerd. In september 1943 gingen we naar Westerbork en een jaar later werden we doorgestuurd naar Theresienstadt. Dit was een doorgangskamp voor vele Tsjechische Joden, die omgekomen zijn in de gaskamers van Auschwitz, maar tevens een werkkamp voor de Duitse oorlogsindustrie. De omstandigheden waren er niet best. Er was, kort voordat wij er kwamen, wel een film over het kamp gemaakt als zijnde een voorbeeldkamp, maar dat was allemaal valse propaganda. Het kamp of getto werd min of meer door Joden zelf gerund. Ik kreeg een baan bij een bank. Als loon voor je arbeid in het kamp kreeg je geld, waar je eigenlijk niets mee kon doen, behalve een potje mosterd kopen in het plaatselijke winkeltje. Mijn taak was om alle mensen op te sporen die hun geld niet hadden opgehaald, omdat ze er natuurlijk niets aan hadden.

Nadat de Duitsers het Deense Rode Kruis om de tuin hadden geleid, dat Theresienstadt een voorbeeldstad was voor Joden om te wonen, besloten ze er een film over te maken om ook de geallieerden te bedonderen. De historicus Jacob (Jacques) Presser schrijft in zijn beroemde boek Ondergang: De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 (1965) erover: “Het was geheel de coulissenstad, de Potemkinstad, die de Duitsers de wereld wilde voortoveren (….) en in een film lieten vereeuwigen, waarvoor Theresienstadt gedurende enige weken (van 16 augustus tot 11 september 1944) ‘das Hollywood der Konzentrationslager’  werd; met onvoorstelbaar cynisme lieten de Duitsers de Joden meespelen in een volslagen onwerkelijke schijnwereld, waarin zij heerlijk, welgemoed, gezellig, onbekommerd, keurig gekleed bewogen in een zindelijke omgeving en de beul van Theresienstadt, de later opgehangen Rahm, kleine jongetjes over het haar streek en bij de hand nam als een vader. Titel: Hitler schenkt den Juden ene Stadt. …..(In werkelijkheid) was het ghetto een van de voorposten van Auschwitz, een van de ‘sluizen’ voor de gaskamers. En in deze sluis werden vele, zeer vele Joden uitgestort. Achter Theresienstadt lag evenzeer de dood als achter Bergen-Belsen.” Na de opnamen zijn de acteurs van de film allemaal afgevoerd en vergast.

Ook herinner ik me dat ik met leeftijdsgenoten een lange rij vormde om zakjes met as van doden aan elkaar door te geven. De laatste gooide vervolgens de as in de rivier. Het was een manier voor de Duitsers om het hoge sterftecijfer weg te moffelen. De prominente doden, weet ik nog, zaten in doosjes.
Moeder werkte bij de ‘Glimmer’ waar ze uit Tsjechoslowaakse erts mica moest splitsen, dat weer gebruikt werd in de Duitse oorlogsindustrie. Er werkten veel vrouwen daar.
Mijn broer heeft een tijdje treinen gelost. Daarbij vond hij soms wel eens iets eetbaars.
Hoewel er wel eten was hadden we altijd honger. In een soort kom of beker dat aan onze kleren hing, werd het eten gedaan. Vaak was dat een soort gerstesoep, eigenlijk niets meer dan wittig gekleurd water. Als je het eten op had kon je in de rij gaan staan voor een ‘Nachschub’ (restje). Ik ging dan in de ene rij en mijn broer in de andere. Als ik dan aan de beurt was zei ik dat ik ook voor mijn broer kwam halen. Je moest leren hoe je wat extra’s te eten kon krijgen anders ging het mis. Er was ook zoiets als brood. Desumbrood als ik me niet vergis.

Zwitserland

Aan het eind van de oorlog mocht een groep uit het kamp vertrekken naar Zwitserland. Het was zo ver ik weet een ruil voor medicijnen. Helemaal het ware heb ik er nooit over gehoord. We moesten allemaal langs de commandant lopen en hij zocht degenen uit die er nog het beste uitzagen.

“In februari 1945 vond er een uitwisselingstransport plaats van Theresienstadt naar Zwitserland. Hier zaten 433 Nederlandse Joden bij.”, schrijft J. Presser schrijft in  zijn hierboven vermelde boek . Er wordt niet bij vermeld waar tegen er uitgewisseld werd.

Het gerucht ging dat Intellectuelen niet weg mochten dus hield mijn moeder zich van de domme. Je wist natuurlijk ook niet of het echt waar was, we konden net zo goed naar Dachau of een ander kamp vervoerd worden. We moesten allemaal zichtbaar zakjes met vitaminen dragen. Vanuit Tsjechië zijn we door het kapotte Duitsland gereden en inderdaad in Zwitserland beland. Dat zag je vanuit de verte al liggen omdat daar lichten aan waren en Duitsland helemaal donker was. In Zwitserland kwamen we weer in een kamp terecht waar we op stro hebben geslapen. We kregen ook echt eten, waar ik enorm ziek van geworden ben omdat ik niet meer gewend was aan zoveel eten.
In Zwitserland zijn Tinus en ik naar het Prinses Beatrix Lyceum in Glion gegaan. Daar zaten veel gevluchte Joodse kinderen op. Ook Sam Bosman heb ik daar gezien. (lees Het levensverhaal van Tilly Schüller-Bosman. red.)
Na de oorlog in mei 1945 is Tinus teruggegaan naar Nederland om een woning voor ons te zoeken. Vanwege de herinneringen wilde mijn moeder niet meer terug naar de Graaf Florisstraat. Ze wilde graag naar Den Haag omdat haar stiefzus daar ook woonde. Mijn moeder en ik zijn pas later naar Nederland teruggekeerd.

Over de straat

Toen we terugkwamen na de oorlog in Nederland was ons huis in de Graaf Florisstraat bewoond. Zoals gezegd wilde moeder er ook niet meer wonen, dus mijn herinneringen aan de straat zijn van voor 1943. Ik kan me daarom weinig mensen uit de straat voor de geest halen. Volgens mij gingen we alleen met de ‘Cohennen’ om. (Niet de apotheker Samuel Cohen, red.). Ik kan ze op het Joods Monument helaas niet meer terugvinden. Ze woonden aan de overkant van de straat verder weg van de Heemraadssingel. Eef Cohen-Hartog was een goede vriendin van mijn moeder. Ze had 3 kinderen, een meisje Marian en twee jongens Joke en Herbert. Herbert was bevriend met Tinus mijn broer. Het echtpaar Cohen en hun dochter hebben de oorlog overleefd, de jongens niet.
Onder veel Joden was er wel een besef van het Joods-zijn, maar verder niet. Zoals de meesten deden wij niet veel aan het Joodse geloof. Moeder was wel lid van de zionistenbond. Niet omdat ze van plan was om naar Israël te emigreren, maar omdat dit openlijk uitdragen van het Joods-zijn voor haar een soort bevrijding was. Ze was opgegroeid met het idee dat het Joods-zijn heimelijk gehouden moest worden, eigenlijk een soort schande was. In de zionistenbond was men deze schaamte voorbij en had het Joods-zijn wel waarde.
Mijn ouders zijn voor de oorlog druk bezig geweest om Duits-Joodse vluchtelingen door te laten reizen naar Amerika. Ze hadden zelf ook alle papieren om te gaan maar hebben het niet gedaan.

_DSC1844

Over de schoolfoto

Kijk daar vooraan zit ik en daar staat Tinus, naast Arthur. Ach, wat een jongetje was het toen nog. De derde van rechts vooraan is Ans van de Woude en naast me zit Simone Valk. Zij kwam uit een gemengd huwelijk. Haar vader was Joods, haar moeder niet. Haar vader gaf altijd bloed. Toen hij een keer zat bij te komen na het bloed geven, vroeg hij aan de verpleegster wie dat bloed nu eigenlijk heeft gekregen. “Een Duitse soldaat”, was het antwoord, waarop hij zei: ”Dan heeft die soldaat een liter Joods bloed in zijn aderen.” Hij is toen opgepakt, maar heeft het wel overleefd.

_DSC1843

 

Het gesprek met Anneke van den Bergh-Tels vond plaats op woensdagmiddag 3 februari 2016

Jeroen van der Beek
Laatste berichten van Jeroen van der Beek (alles zien)

Gerelateerde artikelen

Comments are closed.