Herinneringen aan de Graaf Florisstraat
There are places I’ll remember
All my life, though some have changed.
Some forever, not for better
Some have gone and some remain.
All these places have their moments
With lovers and friends I still can recall.
Some are dead and some are living
In my life, I’ve loved them all.
(The Beatles 1965)
Enige tijd geleden vond ik bij toeval de website van de bewoners van de GraafFlorisstraat met daarin onder andere de herinneringen van de oud bewoner Herman Willemsen, die daar woonde in dezelfde tijd als ik. Hij woonde bovendien in hetzelfde rijtje, dus kende ik hem en zijn familie. Zijn verhaal sprak mij daarom erg aan en ik besloot hem toen een paar aanvullingen te sturen. Maar hij heeft deze niet verder verwerkt en daarmee was voorlopig de kous af. Echter, mijn herinneringen aan de straat bleven knagen, dus nam ik contact op met het contactadres dat op de website staat vermeld en vroeg ik naar het email adres van de bewoners van nummer 93, het huis, waar ik mijn hele jeugd heb doorgebracht. Dat bleken Erik en Margreet Schut te zijn, die, nadat ik hen had benaderd, mijn vrouw en mij uitnodigden om nog eens in het huis te komen kijken. Daarover hoefden wij niet lang na te denken en inmiddels zijn wij door de Schutten heel hartelijk ontvangen en hebben een voor mij nostalgische rondtoer door het hele huis gemaakt. Maar wat is de straat smal geworden. Dat komt omdat er nu auto’s dwars op de stoeprand worden geparkeerd waardoor de rijbaan een stuk smaller is geworden. Gelukkig staan de platanen er nog, zodat de straat niet kaal is geworden.
Kennelijk hebben zij hierover gesproken met Jeroen van der Beek, redacteur van de TelegraafFloris, want die heeft mij nu benaderd met de vraag of ook ik een stukje zou willen schrijven over mijn herinneringen aan de tijd, dat ik in de GraafFlorisstraat heb gewoond. Ik dacht toen weer aan de aanvullingen op het verhaal van Herman Willemsen en besloot om gehoor te geven aan het verzoek en opnieuw de aanvullingen te schrijven.
Hieronder dus mijn herinneringen, die eigenlijk mijn gehele jeugd omvatten want mijn familie is er komen wonen in 1938, ik was toen nog geen 2 jaar oud en ik ben uitgevlogen in 1954, toen ik in Delft ben gaan studeren. Mijn gehele lagere- en middelbare schooltijd heb ik er gewoond en daarin viel tevens de oorlogstijd. Mijn ouders zijn er blijven wonen tot in 1963, toen zij zijn verhuisd naar Bilthoven. Het huis is, samen met de praktijk verkocht aan de opvolger van mijn vader, de gynaecoloog De Jong. Ik weet niet hoe lang die er hebben gewoond, maar daarna pakt Herman Willemsen de draad weer op en werd Diny Erkens, de zangpedagoge, de volgende bewoner.
Zoals gezegd, woonden wij op nr.93. Op nr.91 woonde aanvankelijk de familie Rinsma, met zoon Folkert en dochter Aeltsje. Wij zijn altijd goede vrienden met hen gebleven, ook, toen zij in de oorlog verhuisden. Na het bombardement dachten zij namelijk, dat het in Rotterdam te gevaarlijk werd en vertrokken zij naar Marlot. Daar werd echter hun huis zwaar beschadigd door de bombardementen op de nabij gelegen V1 lanceerplaatsen van de duitsers. Als zij in Rotterdam waren blijven wonen, was er niets gebeurd want het huis staat er nog steeds. De familie Rinsma werd opgevolgd door de heer en mevrouw Van Klaveren. Zij vestigden er een handel in medische instrumenten. Waarschijnlijk dachten zij, dat het gunstig was om zich daar te vestigen, want zij kwamen midden tussen de artsen: op nr.83 eerst een chirurg, wiens naam ik niet meer weet en daarna de chirurg K.Wiggers. (Ik heb begrepen, dat zijn latere echtgenote tot voor kort daar heeft gewoond.) Op nr. 85 de huisarts E. van Smaalen; op nr. 87 de chirurg Willemsen en op nr. 93 ons gezin, de gynaecoloog Dr.H.W.Elshove met aanvankelijk een zoon (ik) en een dochter Annemarie. In April 1943 kwam daar nog een derde telg bij, broer Piet Hein. Die naam mocht van de ambtenaar van de burgerlijke stand niet als één woord worden geschreven want hij mocht niet vernoemd worden naar de Nederlandse zeeheld. Verder woonden er aan het begin van de straat de piskijker Bijsterveld en in het huis Heemraadsingel nr. 100 de kinderarts Schaaf. Kortom, voldoende klandizie voor de heer Van Klaveren.
Tussen Van Klaveren en Willemsen woonde op nr.89 de kleermaker Jansen, die daar is komen wonen nadat de vorige bewoners, het Joodse kleermakersgezin, wier naam ik niet weet, door de duitsers was opgepakt.
Dan aan de andere kant van ons huis: Daar was aanvankelijk een melkwinkel van de RMI, de Rotterdamse Melk inrichting en daarboven woonde de Engelse mevrouw Anderson, daarboven mevrouw Vermeulen (ik weet niet zeker of de naam goed is) en daarboven de familie Voorhagen. Drie lagen dus. Mijn kamer was op de bovenste verdieping aan de straatkant, op gelijke hoogte als de verdieping van mevrouw Vermeulen. In de oorlog werden wij later afgesloten van de elektriciteit dan de buren want mijn vader was dokter. Op mijn kamer werd toen een gat geboord in de muur waardoor een snoer naar het huis van mevrouw Vermeulen werd gestoken. Zo had zij toch nog stroom totdat ook wij werden afgesloten. DE RMI ging op een gegeven ogenblik weg, waarna de motorfietsen handelaar Schellaars, die zijn zaak op nr. 97 had, het winkelpand als showroom bij zijn bedrijf heeft getrokken.
Schellaars was een verhaal apart. Hij had een goed lopende zaak in motorfietsen, maar in de oorlog heulde hij met de duitsers. Die kwamen bij hem voor de reparatie en wellicht ook voor het kopen van motorfietsen. Ik herinner mij nog, dat. terwijl wij het in de winter 1944/45, de hongerwinter, niet best hadden, mevrouw Schellaars met een dikke bontjas aan, uit haar huis stapte en door duitse officieren in een mooie officiersauto werd opgehaald om ergens naartoe te gaan.
Schrijvend over de oorlog: ons huis heeft een plat dak. Aan de gevel is dat niet te zien, maar het is wel zo. In de oorlog waren er herhaaldelijk luchtgevechten boven de stad en het gebeurde wel, dat granaten op en rondom ons huis vielen. Dat had tot gevolg, dat op een gegeven ogenblik het dak ging lekken als gevolg van die inslagen. Dat moest worden gerepareerd en gelukkig bleek het nog mogelijk om genoeg asfaltpapier te pakken te krijgen om het gehele dak opnieuw te beleggen.
In de oorlog werden er overal in de stad schuilkelders gebouwd. Zo was er ook een aan het begin van de straat, op het grasveld tegenover het Marnix gymnasium. Na de oorlog werd hierop een houten keukenstoel gezet en mensen die in de oorlog fout waren geweest, daarop kaalgeschoren, waarna zij met pek een hakenkruis op hun hoofd geschilderd kregen.
Koninginnedag viel in die tijd op 31 Augustus, de verjaardag van Koningin Wilhelmina. Het was natuurlijk verboden om op die dag de Nederlandse vlag uit te hangen, maar mijn moeder moest op die dag toevallig de vlag wassen en uit het raam op de eerste verdieping aan de achterkant te drogen hangen. Maar achter ons, dat is het hoge huis op de Heemraadsingel nr.76, was een één of ander kantoor van de duitsers. Zij hebben echter nooit iets over die vlag gezegd.
Ook werden er in het voorjaar, als er hyacinten te krijgen waren, altijd een rode, een witte en een blauwe in de beide vensterbanken aan de voorkant gezet. Ook daar is nooit door de duitsers op gereageerd.
Genoeg nu over de oorlog. In die tijd hadden artsen al een auto, want toen gingen artsen, ook de specialisten, nog op huisbezoek bij hun patiënten. Mijn vader had geen klein Fiatje, zoals Herman Willemsen beschreef, maar een Ford. Hij had een stalling gehuurd in de garage Latil op de hoek van de Aleidisstraat en de Witte van Haemstedestraat, in het pand waar nu de blauwe deuren (volgens Google Earth) in zitten. Af en toe mocht ik de auto ’s avonds naar de garage rijden hoewel ik nog geen rijbewijs had. Op de andere hoek, dat moet dan Aleidisstraat nr.55 zijn, woonde een schoenmaker met een heel groot gezin. In die tijd was er nog geen kinderbijslag zodat hij van ’s morgens heel vroeg tot ’s avonds heel laat aan het werk was. Dat was van buiten heel goed te zien, want hij had zijn werktafel voor het raam en in de zomer stond dat raam ook nog open.
Verder waren er in de Witte van Haemstedestraat een Deense groenteboer Johansson op nr.32; een postkantoor op nr. 40; daartegenover een kapper Lutteke, die je voor 75 cent knipte; op nr.7 zat een fietsenmaker en op nr.3 een schoorsteenveger Zannino&Lopedro. Ook in de GraafFlorisstraat waren ruim voldoende winkels aanwezig op loopafstand, om de dagelijkse boodschappen te kopen. Zo was er op de hoek van de Beatrijsstraat op nr. 21, de groenteboer Smouter en ook op nr.88 zat een groenteboer: Geluk, die door Herman Willemsen uitgebreid is beschreven. Daartegenover, op de andere hoek was de melkboer Van Holst en diagonaal ertegenover de drogist Grooters (“de schele”).
Nu nog een paar woorden over de overige bewoners van de buurt voor zover deze nog in mijn herinnering zijn gebleven: Op nr.100a woonde de Joodse familie Bosman, een gezin met kinderen, die in 1943 allen zijn weggevoerd. Voor hen zijn op 17 februari 2015 door Mieke en Hermien Toors, die erboven op nr.100b woonden, 5 stolpersteine voor de deur in het trottoir aangebracht, voor elk lid van het gezin één. Omroep Rijnmond heeft daar aandacht aan besteed:
De familie Toors waren heel goede vrienden van ons. De heer Toors werkte bij het Gemeentelijke Elektriciteits Bedrijf (GEB) en had op zijn zolder een in mijn ogen fantastische werkplaats met allerlei elektrische meters, lampen e.d. Een luilekkerland voor een jongen, die veel belangstelling had voor techniek. De Toorsen hadden drie kinderen: zoon Frans en twee dochters Mieke en Hermien. Frans leeft niet meer, maar Mieke en Hermien zie ik nog regelmatig. Zij hebben beiden gewerkt bij de huishoudschool, waar Hermien in de directie heeft gezeten. In de oorlog had de heer Toors een radio verborgen onder de grond, waarmee Radio Oranje kon worden beluisterd. Tegen achten stak mijn vader dan de straat over om naar de radio te luisteren. De heer Toors had een veiligheid ingebouwd namelijk: bekenden wisten dat er vlak achter de brievenbus in de deur een knopje zat waarmee boven een zoemer werd bediend. Bekenden wisten dat. Als er dus op de gewone bel werd gedrukt, dan was men achterdochtig, want bekenden gebruikten alleen maar de drukknop achter de brievenbus. Daar kwam ook de heer Knape, de politie inspecteur, die op nr.102b woonde. Mijn vader heeft mij later verteld, dat op een goede avond, toen men naar Radio Oranje aan het luisteren was, de gewone huisbel overging, waarna inspecteur Knape boven aan de trap ging staan om de deur te openen met zijn dienstpistool in de aanslag. Het bleek iemand te zijn, die er niet aan had gedacht om op de drukknop achter de brievenbus te drukken.
Bij de familie Knape hoorden een zoon Jan en een dochter Nel. Jan heb ik later toevallig nog eens ontmoet, maar wat er verder van hen is geworden, weet ik niet, behalve dat zij na de oorlog naar de Breitnerstraat zijn verhuisd. Op nr. 102a woonde de weduwe Valderpoort en op nr.104a de familie Westra met zoon Bert en dochter Nellie.
De huishoudschool brengt bij mij ook weer veel herinneringen boven. Er was op de zolder een soort bewaarschool voor kinderen, die nog niet naar de kleuterschool gingen. Die bewaarschool was helemaal boven, dus moest je iedere keer al die trappen op om er te komen. Verder was er in hongerwinter in de school een gaarkeuken want daar wisten ze hoe je voor grote groepen mensen nog wat te eten kon maken. Toen vond ik het niet vies, maar ik denk dat ik het nu niet meer door mijn keel zou kunnen krijgen.
Schrijvende over de hongerwinter komt bij mij de herinnering boven van de droppings van het Zweedse wittebrood.
Het was in de hongerwinter 1944/45. Van te voren was aangekondigd, dat er voedsel dropping zouden plaats vinden en toen wij het gebulder van de vliegtuigen hoorden, gingen wij naar het platte dak vanwaar af wij ze zagen overkomen in westelijke richting. Verderop zagen wij dat er pakketten uit werden geworpen en enige dagen later had mijn moeder wit brood op tafel, zo wit als ik in mijn herinnering later nooit meer heb gezien met knalrode jam erbij. Het leken net taartjes.
Vroeger konden kinderen nog op straat spelen want verkeer was er nauwelijks. Ik had van een neef een oude voetbal gekregen en dus werd er midden op straat door de jeugd uit de buurt, gevoetbald. Tot er een politieagent kwam, die zei, dat het niet mocht. Toen was het afgelopen.
Ook heb ik daar leren fietsen. Op de fiets van mijn moeder zonder banden, want die waren niet te krijgen. En de trappers waren verhoogd met houten blokken want mijn benen waren nog te kort.
Henk Elshove
- Vanouds met Henk Elshove - 2 april 2015
Kids in the street: Marieke Leemans Volgend artikel:
Prijsvraag presentatie 88A